4. 12 Ontwerpprincipes

Deel 4: 12 Ontwerpprincipes 
voor een kennisinfrastructuur 

Het is duidelijk dat op deze 12 complexe vragen niet gelijk definitieve antwoorden vallen te geven. Het ene antwoord lokt een andere vraag uit. De Kennisagenda onder¬schrijft het idee dat we de energietransitie kunnen zien als een wicked problem. Waarbij er niet één definitie van het probleem te geven valt, het probleem door de tijd heen verandert en verschillende belanghebbenden stevig anders denken over de problemen en hun oplossingen.

Het feit dat wij als mensheid zowel onderdeel van het probleem zijn als van de mogelijke oplossin-gen, maakt het geheel niet eenvoudiger. Iedereen heeft immers persoonlijke belangen in deze transitie. Dit betekent dat er nog een grote vraag bóven de kennisagenda hangt, namelijk: “Hoe beslissen we over de stappen die worden gezet in de transitie, en hoe kan kennis ons daar bij helpen?” Kennis ontwikkelen op de sociaal-economische thema’s van de transitie is dus onlosmakelijk verbonden met het keuze- en beslisproces daarbinnen.

De Kennisagenda met zijn 12 vraagstukken brengt ons ook bij een simpele, volgende vraag: hoe ko-men we aan de antwoorden op deze vragen? Of scherper: hoe organiseren we de kennis-ontwikkeling en hoe verbinden we deze kennis en inzichten met het keuze- en veranderproces van de transitie?
Het antwoord is samen te vatten in 12 ontwerpprincipes voor een kennisinfrastructuur die werk maakt van maatschappelijke kennis voor een versnelling van de energietransitie. De kennisinfrastructuur voor de energietransitie bestaat dan uit de actoren en afspraken die gericht zijn op het ontwikkelen en verspreiden van kennis en innovaties en die noodzakelijk zijn voor het verduurzamen van de Nederlandse energiehuishouding.

De ontwerpprincipes zijn te verdelen in de twee blokken. In het 1e blok, Kennis in actie, klinkt een duidelijke roep om een infrastructuur die kennisontwikkeling in de praktijk faciliteert en gericht is op oplossingen voor die praktijk. Het 2e blok ziet op een beweging van een multi- naar trans-disciplinaire kennisontwikkeling en geeft kenmerken van een passende kennisinfrastructuur. De 12 principes zijn:

Kennis in actie

1. Missie
Aansprekende misie als aanjager van kennisontwikkeling.
2. Oplossingsgericht
Meters maken in de praktijk vraagt andere, integrale kennis
3. Just in time
Kennis op maat voor werkprocessen: just in time, just enough
4. Decentraal
Meer kennis voor decentrale en sectorale opgaven

Trans-disciplinaire kennis

5. Lerende gemeenschappen
Samen en blijvend kennis ontwikkelen en delen
6. Dynamischer kennisagenda
Kennisvragen veranderen sneller
7. Open cultuur
Een open, lerende cultuur en adaptief beleid
8. Nieuwe ruimte
Voor andere samenwerkingen en stakeholders
9. Inclusief
Een kennisinfrastructuur, die onderwijs en scholing integreert
10. Trans-disciplinair
Praktijk én wetenschap én stakeholders én disciplines verbonden
11. Financierings-arrangementen
Veranderende waarde van kennis vraagt andere financieringsarrangementen
12. Rolbewust
Beperkingen van de rol van kennis in de maatschappelijke besluitvorming
1. Missie: Aansprekende missie als aanjager van de kennisontwikkeling

Bijna alle kennis en kennisinfrastructuur op strategisch niveau hebben we al in huis: energievisies, energieagenda’s, transitiecoalities, borgingscommissies, etc. “We weten al veel, de vraag is hoe we kennis omzetten in actie.” In plaats van meer denken, lijkt er een uitdrukkelijke wens te zijn voor meer doen. Dit handelingsperspectief wordt echter niet centraal aangestuurd. Het komt niet van bovenaf. “Het laatste wat nodig is, is meer onderzoek of het discussiëren over kennisinfrastructuur. Die is er al, die is goed, maar de realiteit is dat politiek en beleid niet kiest.” 
“Er zou een normatieve transitieagenda als uitdaging bij het kennisdomein moeten liggen. Expliciteren van noodzaak en wil tot transitie en dan de vragen dit oproept neerleggen bij kennispartijen.”
Het Rijk laat de energietransitie vooral ‘aan de markt over’ lezen we verschillende keren, en waagt zich te weinig aan nieuwe wetgeving, belastingmaatregelen of sturende ingrepen zoals het sluiten van kolencentrales of het stellen van termijnen rond elektrisch vervoer. "Door dit gebrek aan sturing zijn we veroordeeld tot een transitie van onderaf." Dit principe van ‘laat duizend bloemen bloeien’ sluit aan bij de tijdgeest van bottom-up initiatieven en burgerkracht, maar betekent ook dat er weinig meters worden gemaakt. “Nederland is kampioen proeftuinen, maar heeft de snelheid van een slak.”

De wens voor een missie, het perspectief van een man op de maan, een doel met een tijdsframe om als samenleving achteraan te rennen, wordt breed gedeeld. Immers, “wanneer de energietransitie geen tijdlimiet heeft, is er ook geen verbondenheid tussen kennisontwikkeling en het beslisproces; er zal nooit geïmplementeerd worden – we blijven onderzoek doen en kennis ontwikkelen.” Het gebrek aan een missie, maatregelen en transitiepaden kan een reden zijn waarom de roep om actiegericht onderzoek steeds duidelijker hoorbaar wordt: we willen zo graag, maar we krijgen de middelen niet.
“Veel eerste wetenschappelijke ontwikkelingen en ontdekkingen in de renaissance zijn het product van politieke machthebbers die wat wilden.”
2. Oplossingsgericht: Meters maken in de praktijk vraagt andere, integrale kennis

De tijd van studeren is voorbij, ook al is er veel dat we nog niet weten. Er worden al keuzen ge-maakt en beslissingen genomen, simpelweg omdat er iets gedaan moet worden.
“Omdat er haast is kunnen we niet wachten op uitkomsten van onderzoek; we moeten beginnen en tegelijkertijd daar van leren.”
Dat stelt eisen aan de kennisontwikkeling, zowel aan de bruikbaarheid als aan de directe benutting ervan. Het stelt ook eisen aan de snelheid waarmee nieuwe kennis beschikbaar moet komen. De vormen daarin kunnen variëren van living labs tot platforms voor cocreatie en gaming waarin maximaal gebruik wordt gemaakt van ICT-mogelijkheden om met elkaar de consequenties van keuzen en beslissingen te onderzoeken. Kern is dat we in de diverse sectoren snelheid zullen moeten maken. Kennisontwikkeling moet daarin niet belemmerend zijn, maar ondersteunend en oplossingsgericht. 

Van belang is vervolgens om kennis om te zetten in inzicht. Inzicht in de consequenties van keuzen die worden voorbereid. Bijvoorbeeld over de financiële consequenties voor huurders en woningeigenaren van een stap naar aardgasloze wijken, en de verdeling van deze consequenties over deze groepen. Inzicht dat helpt om de transitie bij te sturen in de richting van een rechtvaardige toekomst. Dit door zicht te geven in de diverse belangen, zowel de strijdige als de ‘meekoppelende’. De behoefte aan kennis wordt zo ook breder of integraler. Het gaat niet alleen om technologische vragen in het energiedomein. Ook de koppeling met sociale vraagstukken over de verdeling van lasten en lusten en de koppeling met de leefbaarheid in wijken zijn inmiddels in beeld. De vragen van de energietransitie zijn tenminste multidisciplinair van aard en een integrale aanpak is noodzakelijk. 

3. Just in time: Kennis op maat voor werkprocessen: just in time, just enough

Hoewel kennis soms nog ontbreekt, moeten er wel keuzen worden gemaakt om vertraging van de energietransitie te voorkomen. Onderzoek heeft in dit opzicht een negatieve connotatie, het vertraagt. Nog niet helemaal doorontwikkelde kennis kan dit gat vullen, maar vraag maar eens aan wetenschappers een ‘goed genoeg’ rapport op te leveren. De geproduceerde kennis moet vervolgens bij de juiste personen en instanties terecht komen. Het is steeds meer een kwestie van ‘just enough’ en ‘just in time’. Kennis komt gewoonweg met onzekerheden, en het is zaak om de beste besluiten te nemen met de kennis die er is en de onzekerheden die daarbij horen. We zouden, in dit licht, ook de vraag naar de kosten van niet-versnellen in de energietransitie moeten beantwoorden, inclusief de gevolgen voor de positie van Nederland in 2050 …. 

“Enerzijds hebben we nieuwe kennis hard nodig om de energietransitie te versnellen. Anderzijds hebben we ook geen tijd om te wachten totdat we antwoord hebben op onze vragen.”
In de huidige tijd van meerdere waarheden staat tegelijkertijd steeds vaker degelijkheid en objectiviteit van kennis ter discussie. “Hoe kunnen onderzoeksrapporten van Bloomberg Energy door Nederlandse bedrijven worden weggelegd als onrealistisch of te ambitieus, terwijl die inzichten in andere landen als gemeengoed worden beschouwd?”
4. Decentraal: Meer kennis voor decentrale en sectorale opgaven

Keuzen over de voortgang en versnelling van de energietransitie moeten gemaakt worden op basis van feiten en analyses. Welk perspectief hanteer je daar bij? De huidige kennisinfrastructuur is vooral nationaal georganiseerd. Dit gaat ten koste van begrip en organisatie van processen daar waar de energietransitie zich afspeelt. In de regio, in wijken, in sectoren en in bedrijven dus. In die lokale, decentrale of sectorale dynamiek zijn processen lang niet altijd zo gestroomlijnd als we hopen. Daar is dus van te leren en tegelijkertijd is er behoefte aan kennis, onderzoek en een infrastructuur die dit soort decentrale en sectorale processen kan ondersteunen. Een 'one size fits all'-benadering is niet echt aan de orde. Elke regio en sector heeft unieke kenmerken die om andere transitiepaden vraagt. 
“Er is behoefte aan een kennisinfrastructuur die ruimte laat aan wat er lokaal ontstaat en ruimte heeft te leren van die dynamiek.”
“We werken veel aan het versterken van de samenwerking in de regio. We verbinden kennis-instituten, bedrijven en overheden met elkaar en werken samen toe naar haalbare businesscases en zorgen voor nieuwe allianties.”
5. Lerende gemeenschappen: Samen, blijvend kennis ontwikkelen en delen

Door het ‘wicked problem’ karakter van de energietransitie ontstaat er naast de bestaande behoefte aan reflectief onderzoek een groeiende behoefte aan discipline-overstijgend, participerend onderzoek. Dit vraagt om een verschuiving van het klassieke onderzoek in combinatie met formeel beleid naar lerende omgevingen waarin veranderingsgezinde actoren kennis en ideeën ontwikkelen door gezamenlijk in de praktijk de transities te doordenken en te experimenteren. “Een belangrijke vraag is hoe we lerende gemeenschappen kunnen creëren. Goede voorbeelden in wording zijn de gemeenschap van lokale energie initiatieven rond HIER opgewekt, de gemeenschap rond de CO2-prestatieladder en de gemeenschap rond wonen zonder aardgas.”

“De energietransitie als ‘wicked problem’ toont dat we moeten experimenteren en leren. Kennis is zeer belangrijk, om lerenderwijs te ontwikkelen met diverse spelers en voor verschillende thema’s.”
Er is kortom een meer participerende manier van kennisontwikkeling nodig. Immers, de energie¬transitie speelt zich af in alle sectoren en de vragen zijn vaak multidisciplinair van aard. Er zijn nieuwe spelers zoals start ups, wijkinitiatieven en energiecoöperaties die nuttige kennis ontwikkelen die ook anderen goed kunnen gebruiken. Een algemene benadering van de kennisontwikkeling sluit niet aan bij de aard van de transitie. Elke sector en schaal heeft eigen unieke kenmerken die om weer andere transitiepaden vraagt. 
De behoefte aan een lerend systeem hoort zich daarom te vertalen in een collectieve en actieve betrokkenheid bij dat leerproces. Een betrokkenheid die is gericht op het agenderen van kennisvragen en het evalueren van processen en ervaringen. In het verder ontwikkelen van transitiepaden is inzicht in de consequenties van keuzen en richtingen essentieel.

Hoe dat proces van doen-leren-weten er bijvoorbeeld uit kan zien? Wellicht in de vorm van een krachtige, lokale vertegenwoordigers van actie, die anderen helpt om te leren: ‘In gemeente X speelt dit ook en is voor deze oplossing gekozen. Dat werkt als volgt, namelijk …..’ of ‘onder deze voorwaarden van samenwerking zou je deze stappen kunnen zetten. Dat hebben we geleerd uit gesprekken met wetenschappers over veranderkundige theorieën’.











Naar overzicht ontwerpprincipes
6. Dynamischer kennisagenda: Kennisvragen veranderen sneller 

In het kennisdomein wordt wel onderscheid gemaakt tussen strategische kennis en operationele kennis. Of op een andere manier verwoord: tussen ‘reflectieve orde kennis’ die vanuit de strategie toe werkt naar concrete antwoorden, en ‘praktische orde kennis’ die vanuit de praktijk de grote vragen aan de orde stelt.
In het verlengde van zowel de beweging van nationaal naar sectoraal en decentraal als van denken naar doen, komen de vragen anno 2017 steeds meer uit de ‘praktische orde’. Vragen die per definitie een meer praktisch karakter hebben; ze zijn oplossingsgerichter, concreter, actueler en hebben vooral meer oog voor direct handelingsperspectief. 

Deze dynamiek in de kennisagenda volgt ook uit de ontwikkeling naar lerende gemeenschappen. In deze gemeenschappen zien we een grotere en collectieve betrokkenheid bij het leren, en dus bij het agenderen van kennisvragen, het evalueren van ervaringen, e.d. In lerende gemeenschappen zien we andere actoren met andere kennisvragen aanschuiven. 
“Vanuit de maatschappelijke ambities zal kennisontwikkeling leiden tot het agenderen van nieuwe inzichten die invloed hebben op de richting van het transitieproces.”
Tegelijk is kennis minder lang houdbaar. De urgentie van het klimaat- en energievraagstuk leidt tot minder tijd en een kortere horizon voor beslissingen. En vermindert de waarde van het ontwikkelen van kennis en het leren van ervaringen. Daar is simpelweg geen tijd voor, we doen wat ons het beste lijkt, en we zien wel wat er van komt. De druk op action research en direct toepasbare ‘off-the-shelf’ kennis neemt toe.
Naar overzicht ontwerpprincipes
7. Open cultuur: Een open, lerende cultuur en adaptief beleid 

Transitie is meer en meer een maatschappelijk ‘veranderkundig’ proces dat diverse kennisdisciplines in zich combineert. Dat vraagt ook om het combineren van verdiepend onderzoek met actiegerichte kennisontwikkeling. En toch zullen we in dit maatschappelijk verandertraject moeten leren leven met onzekerheid. Deels omdat we soms niet alle kennis hebben en vaak ook omdat we alle relevante kennis niet kunnen overzien voor de keuzen die we maken. ‘Omgaan met onzekerheid’ is essentieel in de energietransitie. Dat zal ook betekenen dat we keuzen maken die leiden tot gevallen van ‘lock-in’ of ‘lock-out’ waar we achteraf spijt van hebben. We zoeken dus een open cultuur met de bereidheid om op basis van ‘voortschrijdend inzicht’ op onze schreden terug te keren en gemaakte fouten te herstellen. Alles weten is een illusie. Dat geldt in zekere zin ook voor ‘stabiel beleid’: nieuwe inzichten bij alle actoren zullen kunnen nopen tot aanpassen van strategie en tactiek, alles overwogen hebbende: adaptief beleid.

“Ik denk dat de Nederlandse kennisinfrastructuur van grote waarde kan zijn, wanneer het idee dat de energietransitie zich niet afspeelt volgens een blauwdruk die wetenschappelijk te onderzoeken is, meer de leidraad wordt.”
“Let op, het is geen grote pilot die we doen. Het gaat om veel geld, extra investeringen; dus een transitietraject dat maar één kant op kan, namelijk naar steeds minder CO2 .”
8. Nieuwe ruimte: Voor veranderende samenwerkingen en andere stakeholders

De rollen van actoren in de energietransitie veranderen. Was het energievraagstuk van oudsher het domein van energiebedrijven en Rijk, die de burger vooral niet lastig vielen met de vraagstukken van de energievoorziening, nu is de energietransitie een maatschappelijk vraagstuk waarmee iedereen te maken heeft. Het aantal actoren en rollen is dan ook sterk toegenomen. Het beslisproces van de energietransitie verandert bovendien door de decentralisering van de energievoorziening. De bepalende actoren zitten nu nog in Den Haag of in een bestuurskamer, maar komen in de toekomst meer uit de coöperaties of lokale initiatieven. De rolonduidelijkheid neemt voor veel actoren toe. Wie gaat waar over? Is de netbeheerder of gemeente verantwoordelijk voor het gasloos maken van de wijk?
“Het beslisproces in de energietransitie verschuift. Was 10 jaar geleden de centrale overheid, Den Haag of Brussel, de bepalende actor, over 10 jaar zal dat de lokale gemeenschap zijn.”
In een energielandschap in transitie, zijn deze veranderende rollen in toenemende mate een issue. Nieuwe coalities, als HIER Opgewekt en de Transitiecoalitie, worden gevormd en oude verlaten. Nieuwe toetreders eisen een plek in het systeem en oude verliezen hun plek. Bestaande kennis¬infrastructuren -zoals NWO en TKI- vervullen voor nieuwe toetreders -zoals lokale coöperaties- geen duidelijke rol als innovatie- of kennisverstrekker. Zij zijn teveel gericht zijn op de nationale vraagstukken en gevestigde structuren. Aan de andere kant zijn er positieve ervaringen rond het Energieakkoord, waar met veel verschillende actoren en een projectmatige manier van werken een specifiek resultaat is behaald. Deze veranderende samen¬werkingen vergen wel dat actoren leren communiceren over disciplines heen.
Naar overzicht ontwerpprincipes
9. Inclusief: Kennisinfrastructuur die onderwijs en scholing integreert

De energietransitie ontwikkelt zich naar een steeds bredere beweging. Er ontstaan koppelingen met thema’s als voedsel en mobiliteit, en steeds meer actoren raken betrokken. Dezelfde beweging zien we ook in de ontwikkeling en deling van kennis voor de versnelling. De klassieke rol van kennisinstituten en universiteiten is passé en de triple helix van het topsectorenbeleid kraakt. Werkwijzen als rond het Energieakkoord en in lokale opgaven in de buurt zetten de toon: scholen in de buurt, lokale bedrijven en actieve ouderen sluiten aan. Parallel ontstaan zowel landelijk als lokaal initiatieven om -in de directe, fysieke omgeving van de stakeholders- te oefenen met nieuwe vormen van democratie. De rol van kennis verbreedt ondertussen, zie ook eerdere ontwerpprincipes over de noodzaak van meters maken in de praktijk en de aandacht voor lokale en sectorale opgaven. 

“Ophalen van kennis -bij bedrijven, werknemers, burgers en lokale organisaties- en toevoegen en verbinden van kennis met praktisch handelen is een belangrijke succesfactor voor implementatie en uitvoering, voor meer draagvlak en een eerlijke afweging van belangen in de energietransitie.” 
De opgave voor de kennisinfrastructuur is zo om, naast de ontwikkeling van kennis, meer aan-dacht te besteden aan deling van kennis en dus aan de koppeling met onderwijs en scholing. Daar haakt ook een breder maatschap¬pelijk belang aan, namelijk dat van de werkgelegenheid. Deze verbreding met andere actoren en met thema’s als werkgelegenheid is te kenschetsen als een meer inclusieve kennisinfrastructuur. Twee uitwerkingen:
  • Scholing voor werkenden wordt veel door bedrijven zelf geregeld. In de energietransitie is sectorover-schrijdend samenwerken belangrijk, ontstaan nieuwe markten en niches en nieuwe bedrijvigheid. Nieuwe vaardigheden worden gevraagd en nieuwe functies ontstaan. Het is belangrijk dat we in die nieuwe markten of nieuwe bedrijven is onze kennis- en scholingsinfrastructuur gaan organiseren.
  • In Groningen fuseren de initiatieven Energy Academy Europe, Energy Delta Instituut en Energy Valley tot een interdisciplinair instituut voor onderwijs, onderzoek en innovatie op energiegebied. De ambitie is om studenten voor te bereiden op die nieuwe interdisciplinaire aanpak van het energievraagstuk. De samenwerking van de RuG, de Hanzehogeschool, TNO, ECN en het bedrijfsleven, van fundamenteel tot toegepast onderzoek moet een basis bieden voor die nieuwe aandacht die energie verdient in de ken-nisinfrastructuur. Het geheel is een soort van innovatiewerkplaats voor energie. 
Naar overzicht ontwerpprincipes
10. Trans-disciplinair: Praktijk én wetenschap én stakeholders én disciplines verbonden

De energietransitie is een complex proces met vele oplossingen, belangen en potentiële belemmeringen. Dat vraagt om een ‘systemische kijk’ en inzicht in onderlinge relaties van ontwikkelingen. Sommige staan buiten het energiedomein zelf, maar beïnvloeden wel de mogelijkheden en richting van de transitie. Denk aan het efficiënt benutten van ‘resources’ of de strijd om de benutting van de openbare ruimte, zelfs ondergronds.
“Het beslisproces in de energietransitie voltrekt zich op echt heel veel verschillende plekken. In de controlekamers van de Gasunie, de achterkamers van de SER, en in onze huiskamer. Op alle plekken is meer kennis nodig en is het belangrijk dat we leren: wat zijn echt wijze keuzen?”
Transitiekennis is dus gekoppeld aan inzicht dat niet alleen ontstaat door de combinatie van meerdere disciplines, maar ook door de combinatie van meerdere sectoren en meerdere lagen van kennis, van theoretisch-wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring van actieve actoren en individuen. ‘Transdisciplinair’ dus, met de nadruk op het vermogen om kennis te koppelen aan de praktijk en het vermogen om kennis te ontwikkelen vanuit concrete praktische initiatieven.

"Aandachtspunt is het trans-disciplinaire. Én harde technologie, én ruimtelijke kennis, én sociaal-maatschappelijk inzicht, én business intelligentie, én kennis voor regulering en beleid. Gericht door een gezamelijke ambitie - waarover de consensus nog ver te zoeken is."

Hoe dat moet is een kennisvraag op zich. Het gaat over zowel verticale (van centraal naar lokaal) als horizontale (tussen de initiatieven) kennisontwikkeling. Ervaringen hiermee zijn schaars; een mogelijk denkmodel voor trans-disciplinaire kennisontwikkeling levert Agora Energiewende. Voor horizontaal leren zijn diverse platforms, tafels en Green Deals als basis ontwikkeld, maar daar is vaak geen sprake van wisselwerking met de beschikbare kennisinfrastructuur.

“Samenwerking vindt in Duitsland o.a. plaats via Agora Energiewende: paden formuleren, voortgang volgen, agenda aanpassen, lessen leren, rollen delen en nieuwe dialogen starten.”
Naar overzicht ontwerpprincipes
11. Financiering: Veranderende waarde kennis vraagt andere arrangementen

Waar de aard, rol en waarde van kennis in de energietransitie verandert, kan het bijna niet anders dan dat financiering van kennisontwikkeling en -verspreiding ook verandert. Het is dan ook opvallend, dat er in de bijdragen weinig aandacht is voor dit ontwerpprincipe voor een passender kennisinfrastructuur. Als het er over gaat, dan is de gedachte van trans-disciplinaire kennisontwikkeling leidend. Veranderingsgezinde actoren, die samen in de praktijk kennis en ideeën ontwikkelen door mogelijke transities te doordenken en er concreet mee te experimenteren.

Nu beperkt onderzoeksfinanciering zich tot kennisinstellingen, maar veel van de benodigde kennis en experimenten worden ontwikkeld door maatschappelijke partijen of private bedrijven. Onderzoeksfinanciering 2.0 zou dus ook maatschappelijk experimenteren moeten meefinancieren of zelfs verplicht stellen. Dat gaat verder dan het instellen van gebruikersgroepen of klankborden. Maak maatschappelijke vragen leidend en ga stakeholders die bereid zijn experimenteel te opereren hier ook financieel voor compenseren.

Concreet betekent dat ook het herzien van onderzoeksfinanciering en het selectief inzetten op doorbraakinitiatieven. Dat zou kunnen door gelden te bestemmen voor trans-disciplinaire kennisontwikkeling: een transitieplatform voor de energie-intensieve en fossiele industrie gericht op het ontwikkelen van decarbonisatiestrategieën of op het ontwikkelen van een strategie om dierlijke eiwitconsumptie met 90% te reduceren.”

Naar overzicht ontwerpprincipes
12. Rolbewust: Beperkingen rol kennis in maatschappelijke besluitvorming 

Als er iéts is dat de voorgaande ontwerpprincipes duidelijk maken, dan is het dat zowel de aard van kennis voor versnelling van de energietransitie verandert als de rol van kennis in die transitie. Er is meer behoefte aan ‘maatschappelijke’ kennis, aan kennis voor lokale en sectorale vraagstukken, aan kennis op het juiste moment, etc. We voegen daar nog twee voorbeelden aan toe:

  • De roep klinkt om meer inzicht in de complexiteit van het transitieproces vanuit een systemisch perspectief. Het besef dat alle beslissingen opgeteld niet per se leiden tot de best denkbare toekomst, speelt daarbij een belangrijke rol. En we weten ook dat die beslissingen niet altijd op basis van rationele en bewuste overwegingen worden genomen. De terechte vraag is dan of en hoe kennis een rol speelt bij de totstandkoming van politieke en maatschappelijk besluiten en om welke soort van kennis het dan gaat. Nota bene de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid constateert (in De menselijke beslisser, 2010) dat we geen overtrokken verwachtingen mogen hebben van die rationaliteit in de beleidsontwikkeling. Maar hoe dan wel?
  • Feiten en kennis zijn in een wicked problem als de energietransitie moeilijk hard te maken. Ze zijn speelbal van verschillende wereldbeelden, die elk hun eigen, subjectieve verhaal vertellen en bijpassende ‘objectieve’ feiten presenteren. Feiten en kennis zijn anno 2106 een tak van sport waar onafhankelijke kennisinstituten strijden met alternatieve waarheden van de lobby en politieke denktanks. Zo’n scala aan alternatieve waarheden trekt ondertussen een wissel op draag¬vlak in de samenleving. Wie te geloven? En hoe urgent en omvangrijk is het probleem nu echt? 
Wat zeker is, is dat kennis over c.q. van de rol van kennis in transities meer en meer van belang is. Het is een kennisvraag op zich. We moeten ons bewust zijn van deze (veranderende) aard en rol van kennis in complexe maatschappelijke besluitvormingsprocessen: bij het formuleren van onze kennisagenda, bij het formeren van samenwerkingsverbanden, bij … kortom, bij het inrichten van een kennisinfrastructuur.

Share by: