2. Kennisagenda met 12 thema's

Deel 2: kennisagenda met 12 thema's

1. Sociaal
Hoe ziet een rechtvaardige transitie eruit?
2. Verdeling
Wie draagt de kosten en wie vangt de baten?
3. Communicatie
Energietransitie als ‘het nieuwe normaal’ of ‘gewoon omdat het kan’?
4. Ruimtelijk
Pas je in of pas je toe? 
5. Infrastructuur
De waarde van verbindingen
6. Economie
Financiële offers voor maatschappelijke baten?
7. Governance
De energietransitie als maatschappelijk veranderproces
8. Democratie
Decentraal wat kan, centraal wat moet
9. Regulering
Nieuwe spelregels voor een nieuwe werkelijkheid?
10. Industrie
Groene groei als basis voor business re-design
11. Mobiliteit
Een revolutie in transport, reizen en logistiek
12. Fossiel
Een exit-strategie voor olie en gas
1. Sociaal: hoe ziet een rechtvaardige transitie eruit?

De energietransitie zal leiden tot sociale veranderingen in de samenleving. Op mondiale schaal is (schone) energie belangrijk om toegang te krijgen tot welvaart, en op lokale schaal kunnen investeringen in woon- en werkomgeving leiden tot werkgelegenheid. De mogelijkheden om mee te doen aan al deze veranderingen zijn echter niet voor iedereen gelijk. Beschik je over geld en over ruimte? Dan kun je zelf elektriciteit opwekken en opslaan. Want nieuwe energie vraagt veel geld en veel ruimte. Denk aan zonnepanelen en windturbines. Ook de opslag van elektriciteit vraagt ruimte, bijvoorbeeld voor batterijen in de kelder. Zit je daarentegen op een flat driehoog achter met een laag inkomen? Dan wordt het een stuk moeilijker, misschien kun je met een collectief initiatief mee doen. Maar voor je het weet betaal je de hoofdprijs voor je energie. Twee citaten:
“De energietransitie is een verandering met een grote sociaal-maatschappelijke dimensie. Rechtvaardigheid wordt daar in onderschat”.
“Nadruk op een sociale en eerlijke transitie creëert je draagvlak voor verandering.” 
En enkele vragen, ‘for a start’:
  • Hoe zit het thema van rechtvaardigheid in de energietransitie in elkaar en hoe kunnen we daar dan rekening mee houden in de beslissingen die we nu nemen?
  • Begint de ‘energierenovatie van de gebouwde omgeving’ met investeringen in sociale wo-ningbouw of komt de verandering van  ‘haves’ die zich energieneutraal kunnen veroorloven?
  • Wat te doen met degressieve energietarieven, waarbij grootverbruikers lasten verplaatsen naar eindgebruikers en grootverbruikers prikkels voor energie-efficiëntie missen?
  • Hoe zorgen we dat ook ’de onderkant van de samenleving’ mee-doet en mee-profiteert, en dat energie-ongelijkheid geen economische of sociale ongelijkheid wordt?
2. Verdeling: wie draagt de kosten en wie vangt de baten? 

In het verlengde van het sociale vraagstuk gaat het -natuurlijk- over het verdelingsvraagstuk. Een van de grote uitdagingen in de energietransitie is die verdeling van de kosten en baten over de verschillende stakeholders en maatschappelijke geledingen. Die vraag gaat over publiek versus privaat, over rijk versus arm. Over micro versus macro en over nu versus de toekomst. En over de risico’s die een onzekere toekomst brengt. Beslissingen van nu nemen we met de kennis van nu. Op langere termijn kunnen ze andere uitpakken en hogere kosten met zich meebrengen dan gedacht -met die kennis van nu. Denk aan investeringen in kostbare assets c.q. aan de actuele discussie over de kolencentrales. 
  • Het mechanisme dat bedrijven investeren en risico’s in het publieke domein belanden is niet nieuw, maar hoe ga je daar in zo’n sector met een groot maatschappelijk nut mee om?
  • Willen en kunnen overheden kosten dragen? Of bouwen we op grote investeringen van private ondernemers die verder kijken dan een terugverdientijd van drie jaar?
  • Winnaars van nu, zijn dat ook winnaars van straks? Shell, DSM, Tata, gaan ze mee in de transitie? Zo niet, zijn ze als banken ‘too big to fail’ of vallen fossiele bedrijven simpelweg om?
“Het is een welvaartsverdelingsvraagstuk. Aantrekkelijke wijken kunnen in de toekomstige CO2 neutrale wereld helemaal niet aantrekkelijk zijn.”
3. Communicatie: energietransitie als ‘het nieuwe normaal’ of ‘gewoon omdat het kan’?

Klimaatverandering is een mondiale urgentie. Het valt niet mee om dat te vertalen naar de wereld van alledag en daar een ‘call to action’ uit af te leiden. Ons actuele frame van energie-transitie als een ‘ingrijpende verandering die alles op zijn kop zal zetten’ helpt ook al niet erg. Immers, als het zo ver van mijn bed is en zo’n ingrijpend gebeuren, wat kan ik er dan aan doen? Ofwel: ‘consumeren is makkelijk, investeren is moeilijk’. ‘Ik beweeg pas als de ander beweegt.’ Daar komt bij dat onze horizon dezer dagen kort is, ‘instant satisfaction’ is de norm. Zowel voor consumenten als voor bedrijven. 

Tegelijk is er sprake van ‘energie-analfabetisme’ onder het grote publiek. Het zou helpen als dat afneemt, zowel voor het publieke debat als voor het eigen handelingsperspectief. En wellicht moet het over een andere boeg. Je eigen energie opwekken is ‘vet cool’ en ‘ziek goedkoop’. Een duurzaam huis is veiliger, een elektrische auto goedkoper. Het is van belang om de kwestie van de energietransitie te verbinden met andere maatschappelijke vraagstukken zoals sociale samenhang, lokale werkgelegenheid en leefbare buurten. Welk verhaal, welk frame en welke werkelijkheid slaan aan en brengt mensen in beweging?

“De urgentie ontbreekt, juist omdat de gevolgen van fossiele energie zijn geëxternaliseerd.”
“Voor mij is de energietransitie niet alleen noodzakelijk voor bestrijding klimaatverandering maar ook voor de verandering van het maatschappelijk klimaat.” 
  • Stel dat we van verduurzaming en efficiënt gebruik van energie het ‘nieuwe normaal’ maken. Wat zou dat dan betekenen? Duurzaam gedrag is aansluiten bij de sociale norm: iedereen doet het, in-group als duurzame verbinding.
  • Fossiel is het nieuwe roken: sociale excommunicatie. Wat is de kern van dat verhaal en hoe vertaalt dat ‘nieuwe normaal’ zich naar alle geledingen van de samenleving? ‘Energiegeletterdheid’ is dan niet de kennis van energie als wel het besef van ‘hoe heurt het eigenlijk’? 
4. Ruimtelijk: pas je in of pas je toe? 

De transitie naar een duurzame energievoorziening trekt forse ruimtelijke sporen. Denk aan de ruimte die grote windturbines vragen, of grootschalige zonneparken, of de extra druk op de ondergrond met geothermie, warmte-koude-opslag en warmtenetten. Er is ruimte nodig om de nieuwe installaties te plaatsen en bestaande fysieke infrastructuur moet worden aangepast. Maar hoe doen we dat? Passen deze installaties en netwerken in onze bestaande ruimtelijke ordening? Of is de opgave zo ingrijpend, dat het de toepassing van nieuwe principes vergt die een andere ruimtelijke ordening brengen?

  • Het begint met de fysieke ruimte, maar het wordt al gauw complexer. Het gaat ook om be-trokkenheid van bewoners en burgers, die te maken krijgen met die fysieke veranderingen. Hoe kijken ze aan tegen een windpark in de buurt? Not In My BackYard of Only If I Own?
  • Er is steeds meer ervaring met maatschappelijke inpassing, maar eenvoudig is het nog steeds niet. Welke drijfveren, welke interventies en welke concrete manieren om te participeren spreken aan en maken de beweging mogelijk? Hoe creëer je een open planproces zonder te verzanden in een kakofonie? 
  • Nieuwer is de opgave in de stedelijke omgeving: van gas los is makkelijker gezegd dan gedaan. Vervangen we de gas-infrastructuur door een zwaardere elektrische infrastructuur of door een warmte-infrastructuur? En hoe faseren we dat?
  • Ook hier moeten we ontdekken of en hoe we mensen kunnen betrekken en vaart kunnen maken met de overgang naar een ander energiesysteem. En welke inrichting van het afwegings- en uitvoeringsproces stakeholders aanspreekt en recht doet aan de diverse belangen. 
  • En last but not least, realiseren we ons dat elk bestaand gebouw, elk kantoor, elke woning moet worden aangepakt? Verbeterde isolatie en vaak andere installaties?
“We krijgen enerzijds steeds meer te maken met een strijd om de ruimte tussen de verschillen-de maatschappelijke opgaven, anderzijds zal ook nagedacht moeten worden hoe we eenzelfde gebied meerdere functies op een duurzame manier kunnen laten vervullen.”
5. Infrastructuur: de waarde van verbindingen

‘Wie heeft er nog iets met pijpleidingen en elektriciteitskabels? Draadloos, dat is toch de norm?’ De snelheid waarmee de nieuwe ontwikkelingen zich aandienen, verhoudt zich slecht met de langjarige investeringen die de energiewereld gewend is. Het gas-loos maken van de gebouwde omgeving is een mooie case, met prangende vragen als onderstaand. Maar evengoed gelden dergelijke vragen voor grote industrie-complexen met hun kostbare netwerken of voor de landelijke beheerders van onze ‘koperen plaat’:

  • Ruilen we onze investeringen in vastgoed en gasleidingen in voor nieuwe investeringen in warmtenetten en -installaties voor de komende generatie? En wat is hierin rechtvaardig?
  • Wat als elektrische oplossingen straks goedkoper blijken dan centrale warmtelevering? Is er een adaptieve manier voor investeringen, planning van infrastructuur? Modulair, als in ICT?
  • Wat als er oplossingen komen die deze infrastructuur weer overbodig maken? Zijn de investeringen in e-laad oplossingen dadelijk achterhaald door nieuwe technologie?
  • Wat doen we met de kosten van die infrastructuur als we die niet meer voor een generatie kunnen ‘uitrollen’ maar afschrijven in 10-15 jaar?
  • Hoe zit het met kleinschalig-decentraal en grootschalig-centraal? Wat is leidend, wat zijn principes voor het ‘nieuwe net’? Een centrale back-up of leven met lokale leveringsrisico’s?
  • Zijn we zeker van het toekomstperspectief van 'warmte'? Zal er voldoende duurzame warmte zijn? Is die warmte-infrastructuur de nieuwe lock-in?

“Deze keuzen kunnen leiden tot weggegooid geld (stranded assets) of een technologische lock-in. Het lijkt kiezen tussen kwaden.”
6. Economie: financiële offers voor maatschappelijke baten?

De transitie naar een non-fossil en low carbon energiehuishouding gaat grote investeringen vergen. Actuele schattingen komen op 200 miljard voor de komende jaren. Een hogere waardering van externe kosten van productie en verbruik van energie kan effect hebben op het besteedbare inkomen en concurrentieverhoudingen. Denk aan een hogere CO2-prijs, de waardering van energie¬prestaties van woningen of de financiering van alternatieve infrastructuur met kortere afschrijvingsperioden.
Andere effecten kunnen indirect een forse economische impact hebben: een reële prijs voor vliegverkeer kan een belangrijke domper zijn voor de rol van Schiphol als economische motor van Nederland. Anderzijds is verduurzaming in de basis te zien als ‘groot onderhoud’ van de economie en een basis voor verantwoorde bedrijvigheid voor toekomstige generaties.
  • Willen we verdere stappen zetten met negatieve welvaartseffecten, in de wetenschap dat ze een investering zijn voor toekomstige generaties?
  • Energie is goed voor een flink deel van het BNP. Meer dan de helft hangt samen met fossiele brandstoffen. Slechts een tiende met productie van duurzame energie. Kunnen we het aan?
  • Onzekerheid weerhoudt investeerders. Hoe duidelijker het pad, hoe lager de risico’s. Heeft ambitieus, ingrijpend, duidelijk beleid de voorkeur boven een onzekere ‘no regret’ aanpak? 
  • What about de internationale context? Gaat Nederland op eigen houtje de economie ver-duurzamen of kan dit alleen in internationaal verband met een ‘level playing field’?
  • Sturen we wel op de juiste parameters? Blijft het BBP de graadmeter of stappen we over op een maat met ook milieu- of zelfs welzijnswaarden?
“Sommige tongen beweren dat alles zich terugverdient. Dat zal niet zo zijn.”
“Bij alle vreugde om de steeds lagere bedragen waarvoor nu windparken worden aanbesteed, moet toch ook worden beseft dat we parken na 10-20 jaar zullen moeten vervangen?”
7. Governance: de energietransitie als 
maatschappelijk veranderproces

Een van de belangrijkste thema’s uit alle bijdragen en een die overal doorheen zingt: de energietransitie, hoe organiseer en regel je dat? Dat het om een urgent en omvangrijk mondiaal vraagstuk is, zien we inmiddels. Maar hoe dichter het op de huid komt, hoe ingewikkelder het is om de consequenties te aanvaarden. We zijn zelf zowel probleem als oplossing. Dat roept veel vragen op over de ‘sturing’ of ‘governance’ op het vraagstuk van de energietransitie. Vragen die worden opgeworpen, zijn:

  • Vraagt de urgentie om dwingende maatregelen?
  • Wie gaat eigenlijk waar over? Nu en straks? Met welk paradigma beslissen we daarover? 
  • Heeft de overheid als bestuurlijk middelpunt haar ‘eenduidig paternalisme’ verloren?
  • Als dat zo is, wie pakt dan het stokje over? Ratificatie achteraf? TransitieCoalitie?
  • Is er democratische legitimiteit, gezien het gebrek aan maatschappelijk gevoelde urgentie?
  • Of is lokale betrokkenheid de aanjager van de transitie? En hoe verkrijg je die dan?

Kern van de vraag lijkt te zijn of er een nieuw democratisch model valt te ontwikkelen dat recht doet aan de mogelijkheden en behoefte van belanghebbenden om betrokken te zijn, en dan niet alleen bij de keuzen maar ook bij de uitvoering van de oplossingen. Kan democratie zich vernieuwen tot een adaptief co-creatie proces, en is energietransitie dan de aanleiding of is de urgentie zo groot dat we ons moeten wenden tot een duurzaamheidsdictatuur die dwingt tot ongewenste maar noodzakelijke maatregelen?

“Het echte taaie werk ligt in de wijken, op de bedrijventerreinen, in zaaltjes.”
“Markt veel ruimte geven zonder kaders, leidt tot suboptimale oplossingen of (wellicht ongewenste) afhankelijkheden. Als eens een week zonder Google geleefd?”
8. Democratie: zelf beslissen wat kan, 
samen beslissen wat moet

Energietransitie komt naar ons toe. Van grootschalige, anonieme productie achter de horizon komt het binnen onze eigen leefwereld. Dat gaat niet alleen over decentrale productie met wind en zon, maar ook over isolatie van woningen, om opengebroken straten om gasnetten te vervangen en om elektrische laadpalen voor de deur. Via slimme meters, energiediensten en het ‘internet of things’ dringt het onze huizen en werkomgeving binnen. Met al gauw een hogere energierekening, waar we niet om hebben gevraagd. Oftewel, de energietransitie raakt ons allemaal, linksom of rechtsom, via groene idealen of via praktische ingrepen. Dat brengt vragen met zich mee over de rol en zeggenschap die ieder heeft, of bijvoorbeeld over privacy van de energiemeter. Denk aan vragen als:

  • Hoe komen besluiten over de nieuwe energie-infrastructuur in bestaande lokale wijken tot stand? Wie gaat er over en wat is de rol en invloed van lokale organisaties en bewoners?
  • Hoe vinden we een nieuwe balans tussen centraal en decentraal? Decentrale productie en centrale back-up voor winters? Verschuiven van rijksbevoegdheden naar lokale overheden?
  • Hoe sluit de transitie aan bij het huidige tijdsframe van democratische vernieuwingen als referenda en de rol van social media?
  • Hoe gaat de urgentie van de energietransitie samen met ons poldermodel, breed draagvlak en gedragen besluiten? 
“Energietransitie is ook een democratische revolutie in termen van toegang en controle.”
Ook op mondiale schaal gaat het om zoeken naar nieuwe oplossingen en verhoudingen. Gaat een duurzame mondiale energiehuishouding meer gebruik maken van ‘regionale’ kwaliteiten, als zon in Afrika of duurzame elektriciteit uit de wereldzeeën? Krijgen we een ‘groene OPEC’ van biomassa-exporterende landen? Wat wordt de rol van specifieke producten als koolstofvrije energiedragers, die China goedkoop maakt. Hoe zien de geopolitieke verhoudingen er uit, na het fossiele tijdperk? De schaal van het energiesysteem verandert en dat vergt een zoektocht naar een nieuwe balans tussen wat decentraal / lokaal kan en wat centraal / mondiaal moet, in technologie maar ook in governance. En dus over de vraag naar democratie en de vraag of en hoe, wij, de mensen in een buurt of land invloed hebben.
9. Regulering: nieuwe spelregels voor een nieuwe werkelijkheid?

De bulk van de bestaande wetgeving heeft zijn wortels in een fossiele economie. Denk aan het aansluitrecht op gas, de verplichting tot 220 volt wisselstroom, de collectieve aanleg van nuts-voorziening. We leven echter in een nieuwe werkelijkheid, waar duurzame energie de toon zet. Wat betekent dat voor wetgeving en marktordening?
  • Willen we gebruikers en producenten dwingende maatregelen opleggen, zoals het verplicht sluiten van kolencentrales of het op termijn verbieden van brandstofauto’s?
  • Moeten we juist op zoek naar de juiste ‘prikkels’? Prikkels rond economisch-financiële afwegingen, zoals het zwaarder belasten van grijze energie of een andere verhouding in de waardering van elektriciteit, gas en warmte. 
  • Zijn prikkels die inspelen op normen en waarden dan niet effectiever? Energieverspilling als ‘het nieuwe roken’ of een bestuursvorm die gericht is op de wereld over 100 jaar, in plaats van over maximaal vier jaar.
  • Of moeten deze spelregels zich juist richten op macro-economische maatregelen zoals het internaliseren van externe kosten? Vliegen naar Barcelona voor 10 euro, plus 2.500 euro milieukosten? Zegt ú het maar!

“Beleid moet integraal worden en naar de hele ecologische footprint kijken (dus verder dan CO2), in een mix van stimuleren, dwingen en beprijzen.”
10. Industrie: groene groei als basis voor business re-design

Een van de meest hardnekkige vraagstukken is en blijft op welke wijze we fossiele brandstoffen op verantwoorde wijze uitfaseren en de transitie naar vergroening van de industrie kunnen maken. Het is de weg van nieuwe processen, die niet zozeer starten met de producten die geleverd worden, maar met de functie die die producten vervullen. Klassieke voorbeelden als het delen van muziek in ‘the virtual realm’ in plaats van het fysiek produceren van geluiddragers. Stalen bruggen die op locatie met 3d-printers worden gebouwd. Doordenken van het hele industriële systeem vanuit dat perspectief, allereerst de-materialisering (is er überhaupt iets materieels nodig voor de functievervulling), en dan het volledig sluiten van kringlopen van energie, grondstoffen en materialen. Een innovatief circulair design, een kleinere ecologische footprint en efficiënt gebruik van energie en materialen zijn de ‘license to operate’. De energietransitie is ook een grondstoffentransitie. Enkele vragen:
  • Is de ‘korte baan van het bedrijfsleven’ dan vloek of zegen? Steeds sneller afschrijven levert adaptief vermogen, maar is die incrementele verandering voldoende voor echte re-design?
  • Kunnen we de operationele kosten van grondstoffen en het gebruik van energie anders laten wegen in de bedrijfsstrategie van de maakindustrie?
  • Hoe zou een industriebeleid, inclusief de fiscale behandeling en de vestigingscondities voor een groene bedrijvigheid er uit zien?
  • Wat zou dat betekenen voor opleidingen en de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Nederland? En hebben we de juiste ‘human capital agenda’ voor een voldoende aantrekkelijke arbeidsmarkt en vestigingsklimaat? 

“Het innoveren met slimme technologie is vaak niet in het belang van gevestigde bedrijven. Dan zien we bijvoorbeeld in de automobielindustrie.”
11. Mobiliteit: een revolutie in transport, reizen en logistiek

Onbegrensd bewegen en verplaatsen lijken een grondrecht. De kosten van mobiliteit staan echter in geen verhouding tot de ecologische last die het oplevert. ‘Een retourtje Barcelona is goedkoper dan de veerboot naar Ameland’. En voor een paar gympen uit Taiwan zijn de trans-portkosten niet meer dan 50 eurocent. Binnen die context moet zich een transportrevolutie voltrekken naar ´koolstofarm verplaatsen´. Technologische oplossingen als elektrisch rijden en bio-kerosine spelen op korte termijn, maar de marges zijn smal. Dat geldt al helemaal voor het lange-afstandstransport. 

“We moeten veel minder obsessief focussen op wat Tesla doet en veel meer kijken naar wat mainstream autofabrikanten op het gebied van elektrisch rijden willen doen en hoe je ze hier in kan faciliteren.”
Denken in termen van transportfuncties in plaats van bezit van voertuigen komt op, niet in de laatste plaats door de congestie in de stedelijke gebieden. Nieuwe mogelijkheden als zelfrijdende voertuigen spreken tot de verbeelding, maar onduidelijk is wat dat betekent voor de transportbehoefte en -mogelijkheden. Intussen zit het huidige openbaar vervoer in Nederland aan haar grenzen. Ook onze ‘instant satisfaction’ en cultuur van ‘bestellen vanaf de bank’ zorgt voor extra, nieuw transport. Internet biedt ons de kans om op afstand producten te zien, te kopen en simpel terug te sturen. Dat leidt via bedrijven als PostNL en andere pakketbezorgers tot een verstopte transportrevolutie. In de mobiliteitssector is het zoeken naar de balans tussen enerzijds technolo¬gische antwoorden als elektrisch rijden en bezorgdrones en anderzijds de organisatie van transport¬. Dezelfde organisatie die ook de dagelijkse keuzen voor transport en mobiliteit bepaalt. Zomaar een paar vragen:
  • Wat zijn de echte oplossingen voor duurzaam ‘urban mobility’? Hoe laten die zich combi-neren met de benutting van schaarse ruimte en wat betekent dat bijvoorbeeld voor onze dagelijkse woon- en werkpatronen of voor de organisatie van het transport? 
  • De elektrische auto is nog een speeltje van de rijke happy few. Hoe komt betaalbaar, elek-trisch vervoer binnen ieders bereik? Is ons ideaal dat iedereen een eigen elektrische auto heeft? Of kan het verstedelijkte Nederland beter investeren in deelsystemen en slim openbaar vervoer?
  • Een van jullie vraagt zich af: Wat gebeurt er eigenlijk als varen en vliegen heel duur wordt en niet zomaar meer kan? “Breekt de pleuris uit inclusief de politieke gevolgen?” Heeft dat dramatische economische effecten?

12. Fossiel: een exit-strategie voor olie en gas

We zien verduurzaming graag en vaak als een soort van ‘het nieuwe werken’. Groene groei als aanjager van een nieuwe toekomst. Maar hoezeer de transitie ook ruimte zal bieden voor ver-nieuwing, de fossiele economie is voor Nederland van levensbelang. Denk aan het Groningse gas, de bijbehorende baten en de LNG-terminals in de Rotterdamse haven. Denk ook aan Nederlandse multinationals als Shell, de toeleveranciers van onze offshore-markt en de energie-intensieve industrie: Tata Steel, DSM en het chemiecomplex in de Rotterdamse haven zelf. Ze bestaan bij de gratie van fossiele energie. In Zuid-Holland bijvoorbeeld is bijna 40% van de werkgelegenheid direct of indirect gerelateerd aan onze fossiele economie. Een economie die ons veel voorspoed heeft gebracht, maar ook een economie waar we met respect afscheid van willen nemen en die we nu willen veranderen en verduurzamen. 
“Er is nog te weinig aandacht voor en kennis over beleidsstrategieën die een geleidelijke en gecontroleerde afbouw van bedrijvigheid zonder toekomstperspectief kunnen ondersteunen.”
De weg naar een koolstofarme industrie en de verduurzaming of transformatie van ‘fossiele’ bedrijven en sectoren als NAM en de petrochemie is een vraagstuk op zich. In een groot deel van deze economie dreigt een ‘lock-in’. Aan de ene kant zijn investeringen in nieuwe vormen van energie simpelweg (nog) niet rendabel. Aan de andere kant bestaat het risico dat fossiele installaties en infrastructuur bij een snelle omslag op korte termijn hun waarde verliezen, de zogenaamde ‘stranded assests’. 
  • Wat te doen als zo’n groot deel van onze maatschappij zich bevindt op een doodlopende weg, maar niet kan omkeren zonder grote afschrijvingen en een ‘total make-over’? 
  • Hoe ziet een doordachte ‘exitstrategie’ er uit, wat kan die bieden aan ‘verliezers’ in het systeem, en hoe overkomen we weerstanden tegen verandering en een snelle transitie?
  • Hoe vinden we de balans tussen investeren in innovatie en vernieuwing en het gecontroleerd afscheid nemen van maatschappelijke onderdelen die niet in een low carbon future passen? 
Share by: